Ieder gedicht is als een schoen,
elke tweede schoen een gedicht.
Er zijn gedichten die ons verder dragen dan welke schoen dan ook.
Er zijn gedichten die klikklakken en er zijn er die schuifelen,
gedichten die pijn doen aan je kleine teen
en heel in het algemeen:
trek nooit het gedicht van een ander aan.
Er zijn zomerse sandaal-haiku’s
en wintergedichten, lang als een laars,
en herfstige werken die kapot gaan bij de allereerste bui.
Wie klein is, hult zich in grote gedichten,
binnenstebuiten meestal,
en wordt daardoor nog kleiner,
de groten strikken hun gedichtveters niet.
Nieuwe gedichten kraken nog,
de oude zwijgen stil.
Er zijn vluchtgedichten en gedichten die
je naar huis terug kunnen brengen,
er zijn er ook die je uit moet trekken, zodra je je huis binnengaat,
om een ander gedicht weer aan te trekken,
zacht en vlak, met ritme en rijm.
Om de echtheid van een gedicht te testen
hoef je het leer niet in brand te steken;
je hoeft maar midden op straat te gaan staan en te zeggen:
ik ben verdwaald.
_Translated by Anna Maria Mattaar